
Commissie: Telecommunicatiediensten
Categorie: Ontbinding, opzegging en tussentijdse beëindiging
Jaartal: 2015
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
ECD08-0388
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft een telefoon- en internetaansluiting. De consument heeft een bedrag niet aan de ondernemer betaald. Een bedrag van € 75,– heeft de consument bij de commissie gedeponeerd. De consument heeft op 24 juni 2008 de klacht voorgelegd aan de ondernemer. Standpunt van de consument Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt. Ruim 1½ jaar geleden ben ik een internet- en telefoonabonnement met een rechtsvoorganger van de ondernemer aangegaan. Het abonnement was afgesloten voor een jaar en kon na het verstrijken daarvan met een opzegtermijn van een maand worden opgezegd. Dat heb ik gedaan begin juni 2008. Enkele weken daarna kreeg ik antwoord van de ondernemer dat het abonnement pas per 15 januari 2009 zou eindigen. Omdat er niet tegen 15 januari 2008 was opgezegd, zou het abonnement automatisch met een jaar zijn verlengd. Daar weet ik niets van en het staat ook niet in de schriftelijke stukken die ik van de serviceprovider met wie ik het abonnement heb afgesloten heb ontvangen. Voorafgaande aan de opzegging heb ik de gegevens van mijn abonnement bij de ondernemer opgevraagd. In de van de ondernemer ontvangen stukken staat niets over een vaste periode en over automatische verlenging. Ik meende dus met in achtneming van een opzegtermijn van een maand te kunnen opzeggen. Doordat het vrij lang duurde voordat ik een bevestiging van de ondernemer ontving dacht ik dat alles in orde was en heb ik een abonnement afgesloten bij een andere serviceprovider. Ik zit nu met twee abonnementen. Daar kan ik niet mee akkoord gaan. Overigens was ik al afgesloten van internet en telefonie op het moment waarop ik de reactie van de ondernemer op mijn opzeggingsbrief ontving. De consument verlangt een bevestiging van de beëindiging van het abonnement per de datum waartegen zij heeft opgezegd. Standpunt van de ondernemer Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt. De consument heeft een abonnement afgesloten bij een serviceprovider waarvan wij de activiteiten hebben overgenomen. Die provider kende slechts overeenkomsten die werden aangegaan voor een vaste periode van 12 maanden. In onze toepasselijke algemene voorwaarden staat dat met ons gesloten overeenkomsten, tenzij anders overeengekomen, zijn aangegaan voor onbepaalde tijd met een minimum van 12 maanden. Deze overeenkomsten kunnen tegen het einde van de minimum periode en tegen elk tijdstip daarna worden opgezegd met een opzegtermijn van tenminste een maand. Is echter sprake van een overeenkomst voor een bepaalde tijd van 12 maanden, zoals in dit geval, dan wordt de overeenkomst automatisch met 12 maanden verlengd, tenzij deze tegen het einde van de lopende periode is opgezegd met inachtneming van een termijn van tenminste een maand. De tekst van de met onze rechtsvoorganger gesloten overeenkomsten komt op hetzelfde neer. Om die reden konden wij de beëindiging van de overeenkomst door de consument niet anders opvatten dan als een opzegging tegen 15 januari 2009, omdat de overeenkomst was aangegaan met ingang van 15 januari april 2007 en niet tijdig voor 15 januari 2008 was opgezegd. Wij menen correct te hebben gehandeld en gaan niet akkoord met een tussentijdse ontbinding van het abonnement. Beoordeling van het geschil De commissie heeft het volgende overwogen. De ondernemer heeft geen bewijs overgelegd van zijn stelling dat de overeenkomst tussen de consument en de rechtsvoorganger van de ondernemer is aangegaan voor een vaste periode van 12 maanden, die automatisch met dezelfde periode wordt verlengd, indien niet tijdig tegen het einde van de lopende periode is opgezegd. In het dossier bevinden zich kopieën van verschillende stukken afkomstig van de serviceprovider met wie de overeenkomst is afgesloten en van de ondernemer zelf. In geen daarvan is iets vermeld over de duur van de overeenkomst en de wijze van verlenging. Na de zitting heeft de ondernemer een kopie overgelegd van een contract bevestigingsbrief van zijn rechtsvoorganger aan een nieuwe abonnee d.d. 2 mei 2006, waarvan de naam en het adres onleesbaar zijn gemaakt. De inhoud daarvan wijkt af van die van de welkomstbrief aan de consument en van de aan de consument op haar verzoek gezonden contractgegevens. Omdat de genoemde brief niet aan de consument zelf is gericht, kan deze niet als bewijs dienen van de stelling van de ondernemer omtrent de contractsduur en de wijze van verlenging van de met de consument gesloten overeenkomst. Derhalve gebiedt de redelijkheid en billijkheid naar het oordeel van de commissie de overeenkomst in de voor de consument gunstigste zin uit te leggen. Dat betekent dat de overeenkomst geacht wordt te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd met een minimum van een jaar en dat opzegging mogelijk is tegen het einde van dat jaar en tegen elk tijdstip daarna met inachtneming van een termijn van tenminste een maand. Hieruit volgt dat de opzegging door de consument rechtsgevolg heeft gehad. Er bevindt zich geen kopie van de opzeggingsbrief van de consument bij de stukken van het geschil. De ondernemer vermeldt echter in zijn verweerschrift dat hij de opzeggingsbrief van de consument heeft ontvangen op 23 juni 2008. Hiervan uitgaande wordt de consument dus geacht rechtsgeldig te hebben opgezegd tegen 23 juli 2008. Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht gegrond is. Derhalve wordt als volgt beslist. Beslissing Het telefoon- en internetabonnement wordt geacht te zijn geëindigd per 23 juli 2008. De ondernemer brengt voor dit abonnement de consument geen kosten in rekening die betrekking hebben op de periode daarna en restitueert aan de consument wat zij eventueel over die periode aan de ondernemer heeft betaald. Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 50,– aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld. Het depotbedrag van € 75,– wordt aan de consument geretourneerd. Aldus beslist door de Geschillencommissie Elektronische Communicatiediensten, op 12 december 2008.