Na ommekomst garantieperiode bewijslast bij consument.

De Geschillencommissie




Commissie: Voertuigen    Categorie: Bewijs    Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: VOE00-0432

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil   Het geschil vloeit voort uit een op 5 juni 2000 tussen partijen tot stand gekomen reparatie-overeenkomst. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot het vervangen van een gebroken distributieriem tegen de daarvoor door de consument te betalen prijs van ƒ 3.930,99. De reparatie is geschied op of omstreeks 5 juli 2000 .   De consument heeft op 5 juni 2000 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.   Standpunt van de consument   Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak:   De consument voert aan dat zij bij een kilometerstand 67.410 in 1998 de distributieriem heeft laten vervangen. Deze riem zou opnieuw vervangen worden bij een kilometerstand 127.410. Op 31 mei 2000 is de riem bij een kilometerstand van 108.000 tijdens een vakantie in Frankrijk gebroken met als gevolg motorschade. Dit is gebeurd op tweederde van de levensduur van de riem. Deze moet dus ondeugdelijk zijn geweest. De consument leidt dat af uit het feit van de breuk en het feit dat de garagehouder geen andere oorzaak heeft kunnen vaststellen.   De consument verlangt terugbetaling van een deel van de reparatiekosten, namelijk dat deel dat de normale kosten voor vervanging van een distributieriem bij een grote beurt met vervanging van remblokken en nieuwe kentekenplaten (door de consument tezamen geschat op ƒ 1.400,=) te boven gaat. De consument heeft ƒ 4.160,– betaald en verlangt derhalve terugbetaling van ƒ 2.760,=, vermeerderd met het klachtengeld. De consument merkt daarbij op dat zij dan nog geen rekening heeft gehouden met de kosten voor vervangend vervoer.   De consument betwist de relevantie van het al dan niet doen uitvoeren van het jaarlijks onderhoud. Zou dat voor de vakantie hebben plaatsgevonden, dan zou daarbij de distributieriem niet zijn gecontroleerd en zou het euvel ook zijn opgetreden.   Standpunt van de ondernemer
  Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak:   De coulanceaanvraag die de ondernemer bij Opel Nederland heeft gedaan is niet gehonoreerd, omdat de garantietermijn van 1 jaar op onderdelen was verstreken en de consument niet de jaarlijkse onderhoudsbeurt aan de auto heeft laten uitvoeren. Om de consument tegemoet te komen heeft de ondernemer vijf arbeidsuren niet in rekening gebracht en gedurende twee weken gratis een leenauto ter beschikking gesteld. De reparatie heeft uiteindelijk vier weken geduurd, omdat er onderdelen uit Frankrijk moesten komen.   De consument heeft de gebroken riem in Frankrijk achter gelaten. Daardoor kan de oorzaak van het breken van die riem niet meer achterhaald worden. De ondernemer betwist dat de kwaliteit van de distributieriem de oorzaak voor het breken daarvan is geweest. Deze kan ook door andere oorzaken kapot zijn gegaan. Om vast te stellen wat de oorzaak is geweest, dient de riem nader onderzocht te worden. Bij repatriëring van de auto zijn de defecte onderdelen echter in Frankrijk achter gebleven. Daardoor kan thans de oorzaak van het breken niet meer worden vastgesteld.   Beoordeling van het geschil
  De Commissie heeft het volgende overwogen:   Als vaststaand moet worden aangenomen dat de consument in het kader van het reguliere onderhoud bij een kilometerstand van 67.410 de distributieriem heeft laten vervangen. Dit onderdeel van de auto is van essentieel belang voor een deugdelijk functioneren van de motor. Schade aan deze riem kan leiden tot een motorschade van aanzienlijke omvang. Daarbij geldt dat de vervanging van een dergelijke riem een ingrijpende reparatie is die aanzienlijke kosten met zich meebrengt.   Het staat vast dat de distributieriem het heeft begeven op een moment waarop de consument dit nog niet hoefde te verwachten. Voorts staat vast dat daardoor gevolgschade is opgetreden aan de motor van de auto van de consument. De vraag die in deze zaak centraal staat is voor wiens of voor wier rekening die schade moet komen. Uitgangspunt daarbij is het in het Nederlands recht geldende principe dat iedereen zijn eigen schade dient te dragen, tenzij er gronden zijn om een ander daarmee te belasten.   Dienaangaande geldt dat ingevolge artikel 16, lid 1 van de BOVAG-voorwaarden de garagehouder een garantie verstrekt op reparaties voor de duur van 3 maanden. Voorts staat vast dat de importeur op onderdelen een garantie verstrekt voor de duur van 12 maanden, op grond van welke garantie een garagehouder aanspraken als die van de consument op de importeur kan verhalen. Op grond van die garanties moet worden geoordeeld dat, wanneer een distributieriem binnen een termijn van een jaar na vervanging kapot gaat, de daaruit voortvloeiende schade in beginsel voor rekening dient te komen van de garagehouder, hetzij op grond van de door hem gegeven garantie, hetzij op grond van de omstandigheid dat hij de schade bij zijn leverancier kan claimen op basis van de door deze gegeven garantie en de redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen dat de consument daarvan het profijt geniet. Er bestaat binnen die termijn van 12 maanden alleen dan geen reden om de garagehouder de schade te laten vergoeden, wanneer de garagehouder aanvoert en bij betwisting op voldoende overtuigende wijze kan aantonen dat de oorzaak van het kapot gaan van de distributieriem niet is gelegen in de kwaliteit van de riem of de deugdelijkheid van de uitgevoerde reparatiehandelingen.   Is genoemde termijn van 12 maanden eenmaal verstreken, dan wil dat nog niet zeggen dat de consument nimmer meer aanspraak kan maken op vergoeding van de schade, enkel en alleen omdat de garantietermijn is verstreken. Indien een consument opdracht geeft tot reparatie of vervanging van onderdelen, rust op de garagehouder de verplichting om die reparatie of vervanging deugdelijk uit te voeren met gebruikmaking of levering van deugdelijke onderdelen. Na het verstrijken van de termijn van 1 jaar gelden echter wel de normale regels omtrent stelplicht en bewijslast van het Nederlands procesrecht. Dat brengt met zich mee dat, indien na het verstrijken van de termijn van 1 jaar een distributieriem knapt, de aansprakelijkheid niet meer in de risicosfeer van de ondernemer ligt, maar dat de consument moet aanvoeren dat de reparatie of vervanging niet deugdelijk is uitgevoerd en/of dat ondeugdelijke onderdelen zijn geleverd. En wanneer de ondernemer de juistheid van die stellingname betwist, zal de consument op voldoende overtuigende wijze moeten aantonen dat de reparatie niet juist heeft plaatsgevonden, of dat de gebruikte onderdelen niet deugdelijk waren.   Kort samengevat komt het er op neer dat in de garantieperiode de garagehouder het bewijsrisico draagt, derhalve moet aantonen dat hem niets te verwijten valt, terwijl daarna het bewijsrisico bij de consument ligt, die derhalve moet aantonen dat de garagehouder wel een verwijt valt te maken.   In het onderhavige geval is sprake van een schade die is ontstaan na verloop van de garantietermijn. In dat geval is het aan de consument om te stellen en bij betwisting aan te tonen dat de ondernemer de vervanging van de distributieriem niet goed heeft uitgevoerd, dan wel dat de distributieriem van ondeugdelijke kwaliteit is geweest.   Tussen partijen staat vast dat de oorzaak van het knappen van de distributieriem onbekend is gebleven. Anders dan de consument wellicht meent, kan enkel aan het feit dat de distributieriem is geknapt niet worden afgeleid dat de riem ondeugdelijk was. Het breken van de riem kan ook door andere omstandigheden zijn veroorzaakt die in de risicosfeer van de eigenaar van een auto liggen, zoals bijvoorbeeld een vastlopende spanrol. Hiervoor is al overwogen dat het in het onderhavige geval in beginsel aan de consument is om aan te tonen dat de gebroken riem niet die eigenschappen bezat die zij daarvan mocht verwachten. De riem is echter in Frankrijk achtergebleven, zodat nader onderzoek naar de oorzaak van het knappen niet meer mogelijk is. Derhalve kan de oorzaak voor het ontstaan van de schade niet meer worden vastgesteld. Gegeven het feit dat naar Nederlands procesrecht het risico dat bewijs niet geleverd kan worden in dit geval aan de zijde van de consument ligt, kan het verlangde niet worden toegewezen. Dat betekent dat moet worden beslist als na te melden.   Beslissing   Het door de consument verlangde wordt afgewezen.   Aldus beslist door de Geschillencommissie Auto op 20 februari 2001.