
Commissie: Reizen
Categorie: Accommodatie
Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
REI00-3625
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil Het geschil vloeit voort uit een op 31 juli 2000 via een boekingskantoor met de reisorganisator tot stand gekomen overeenkomst. De reisorganisator heeft zich daarbij verplicht tot het leveren van een vliegreis voor 2 personen naar Albufeira in Portugal met verblijf in een appartement op basis van logies en ontbijt voor de periode 4 t/m 18 augustus 2000 voor de som van ƒ 2.300,– in totaal. Standpunt van klager Het standpunt van klager luidt in hoofdzaak: Geen informatie vooraf dat de geboekte accommodatie was volgeboekt c.q. door de reisorganisator was geannuleerd. Onjuiste informatie bij aankomst op Faro dat in verband met bouwactiviteiten andere accommodatie werd aangeboden. De alternatieve accommodatie was absoluut ongelijkwaardig. Ontbreken van nachtrust in vervangende accommodatie. Geen hulp bij zoeken naar vervangende accommodatie van vergelijkbare aard in Portugal of elders. Weigering vergoeding van materiële en immateriële schade. We zijn op 7 augustus 2000 vervroegd teruggekeerd naar Nederland. Klager verzoekt de commissie in redelijkheid en billijkheid een vergoeding vast te stellen. Standpunt van de reisorganisator Het standpunt van de reisorganisator luidt in hoofdzaak: Wij hebben de onvolkomenheden in de uitvoering van de reisovereenkomst erkend. Wij zijn echter van mening dat ook in het geboden alternatief het op een uitstekende manier mogelijk was van een vakantie te genieten. Nu klager echter ontevreden was en vroegtijdig naar huis is gegaan en wij ter plekke niet in staat waren een alternatieve accommodatie aan te bieden, hebben wij gemeend de volledige reissom verhoogd met 10% te restitueren. Aangezien krachtens artikel 14 lid 2 van de Reisvoorwaarden slechts een maximale restitutie mogelijk is van een bedrag gelijk aan de reissom, menen wij dat het onderhavige geschil niet in behandeling kan worden genomen. Voor zover Uw Commissie daar anders over denkt, zijn we van mening dat bouwactiviteiten onontkoombaar verbonden zijn aan alle moderne en populaire vakantiebestemmingen en dat wij niet verplicht waren klager hiervan tevoren op de hoogte te stellen. De alternatieve accommodatie was weliswaar niet gelijkwaardig aan de oorspronkelijk geboekte accommodatie maar er was wel sprake van een zodanige kwaliteit dat men daar een normale vakantie kon houden. Ter zitting heeft de reisorganisator laten weten bereid te zijn de kosten van de reisverzekering en het Calamiteitenfonds alsnog aan klager aan te bieden. De reisorganisator heeft een vergoeding aangeboden van ƒ 2.815,–. Beoordeling van het geschil De commissie heeft het volgende overwogen: Als erkend dan wel niet weersproken staat vast dat klager niet heeft kunnen beschikken over de geboekte accommodatie en dat de alternatieve accommodatie niet gelijkwaardig of beter was dan de geboekte. Partijen verschillen eigenlijk alleen van mening over de aard en de omvang van de vergoeding. Het beroep van de reisorganisator op niet-ontvankelijkheid van klager in de klacht wordt verworpen. Anders dan de reisorganisator meent biedt artikel 14 lid 2 van de Reisvoorwaarden geen aanknopingspunt voor het standpunt dat de reisorganisator niet gehouden is tot vergoeding van schade voor zover deze de reissom te boven gaat. Genoemde bepaling ziet alleen op een vergoeding wegens derving van reisgenot. In dit geval staat vast dat aan klager is aangeboden de volledige reissom alsmede een bedrag van ƒ 275,- aan parkeer- en reiskosten. Voorts heeft de reisorganisator een bedrag van ƒ 230,75 als vergoeding aangeboden, naar de commissie begrijpt als vergoeding voor het ondervonden ongerief. Voor wat betreft de door klager geleden materiële schade is de commissie van oordeel dat naast voornoemde door de reisorganisator aangeboden bedragen, alsmede de ter zitting aangeboden vergoeding voor de reisverzekering en het Calamiteitenfonds geen plaats is voor toekenning van een vergoeding voor de andere door klager gestelde posten. Daargelaten de vraag of de opgevoerde kosten verband houdende met verloren vakantiedagen als materiele schade kan worden aangemerkt die klager en zijn vrouw zelf in hun vermogen hebben geleden, acht de commissie die schade onvoldoende onderbouwd en in een te ver verwijderd verband staan van de tekortkoming aan de kant van de reisorganisator. Datzelfde geldt voor de kosten opgevoerd aan lunch en diner. Gezien de aard van de klachten over de niet-gelijkwaardige alternatieve accommodatie, de vervroegde terugkeer en het verloren gaan van vakantiedagen, acht de commissie echter wel een vergoeding op zijn plaats voor gederfd reisgenot. De commissie heeft daarbij gelet op de gang van zaken zoals door klager is gesteld over de uitvoering van de bij de reisorganisator geboekte reis, de aard van de vervangende accommodatie en de achterblijvende medewerking van de reisorganisator bij het vinden van een alternatief binnen Portugal of daarbuiten. Anderzijds heeft de commissie rekening gehouden met de omstandigheid dat klager alsnog een vakantie heeft gehouden van 11 tot en met 18 augustus 2000. De commissie acht toewijsbaar een bedrag van ƒ 1.200,= aan gederfd reisgenot. De slotsom is dan ook dat aan materiële schade toewijsbaar is een bedrag van ƒ 2.300,-, (reissom) alsmede ƒ 275,=(parkeer- en reiskosten) en ƒ 57,50 (verzekering en Calamiteitenfonds). Aan immateriële schade wijst de commissie een bedrag toe van ƒ 1.200,=. In totaal derhalve een bedrag van ƒ 3.832,50 te vermeerderen met klachtengeld. Op grond van het voorgaande en alle aan de commissie gebleken feiten en omstandigheden in aanmerking nemende, is de commissie van oordeel dat de reisorganisator bij het uitvoeren van het overeengekomene zodanig tekort is geschoten en klager daardoor zodanig ongerief heeft ondervonden en kosten heeft moeten maken, dat de reisorganisator haar een vergoeding verschuldigd is. De commissie stelt deze vergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vast op het hierna te noemen bedrag. De commissie acht het eventueel meer of anders gevorderde echter niet toewijsbaar. Ingevolge het reglement van de commissie moet de reisorganisator aan de commissie de hierna te noemen bijdrage in de kosten van de behandeling van het geschil voldoen. Derhalve wordt als volgt beslist. Beslissing De reisorganisator dient aan klager in totaal een bedrag van ƒ 3.932,50 te voldoen. Het klachtengeld van ƒ 100,– en het reeds aangeboden bedrag van ƒ 2.815,– zijn hierin begrepen. Betaling dient plaats te vinden binnen één maand na verzenddatum van dit bindend advies. Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen. Aldus beslist door de Geschillencommissie Reizen leden op 16 februari 2001.