
Commissie: Recreatie
Categorie: Huurovereenkomst m.b.t. vaste standplaatsen
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
119330
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil gaat over de einddatum van de standplaatsovereenkomst.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
Ik heb in 1996 een vakantiehuisje gekocht op de camping van de ondernemer. In 1997 is het bestaande huisje afgebroken en is er een nieuwe vakantiewoning gebouwd. Rond 2005/2006 bleek dat de camping wilde herverkavelen en dat onze toenmalige standplaats ontruimd moest worden.
In overleg met de leiding van de camping is toen besloten om de vakantiewoning te verplaatsen naar een deel van de camping waar de verkaveling was afgerond. Ik heb toen ook geïnvesteerd in een nieuwe schuur en de aanleg van terrassen rond de woning.
Dit jaar is voor het eerst een standplaatsovereenkomst ontvangen waarop de einddatum van de levensduur van ons kampeermiddel is aangegeven, te weten 31 december 2019. Dit zou gebaseerd zijn op een taxatie door een extern bedrijf in 1982. Ik ben van deze taxatie nooit op de hoogte gebracht door de camping en heb daar dus ook geen bezwaar tegen kunnen maken. Hierop heb ik aangegeven dat voornoemde datum niet juist kan zijn gezien de nieuwbouw van de woning, de verplaatsing en de bijkomende investeringen.
Ik maak bezwaar tegen de einddatum op het contract. Indien destijds bij de verplaatsing een horizon van 12 jaar was aangegeven, zou ik de investering in de verplaatsing niet hebben gedaan. Ook alle latere investeringen in de woning zouden zijn heroverwogen. Zo is vorig jaar nog een extra schuifpui geplaats en is het jaar daarvoor de schuur vernieuwd.
Ik eis 31 december 2032 als einddatum in de standplaatsovereenkomst. Kan of wil de ondernemer niet tegemoet komen aan deze eis, dan stellen we hem aansprakelijk voor de kosten van een mogelijk nieuwe verplaatsing naar een andere camping dan wel voor de kapitaalvernietiging die door de gehanteerde einddatum van 31 december 2019 het gevolg is.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
Wij zijn van mening dat de consument het karakter van de met hem gesloten huurovereenkomst miskent. Wij hebben hem nooit een huurovereenkomst voor langere termijn toegezegd.
Feit is dat de consument sinds 1996 op het park staat en ieder jaar een nieuwe standplaatsoverkomst ontving voor het betreffende kalenderjaar. De RECRON-voorwaarden werden steeds van toepassing verklaard. Daarnaast hanteren wij ‘aanvullende voorwaarden voor overeenkomsten vaste plaatsen’. Daarin valt te lezen dat wij in beginsel geen stacaravans op ons terrein wensen te handhaven die ouder zijn dan 25 jaar. Dat is dus duidelijk iets anders dan dat de huurder een contractduur van 25 jaar wordt toegezegd.
Het is juist dat de consument in 2007 werd geconfronteerd met onze plannen tot herinrichting van de camping. In overleg heeft de consument toen gekozen voor verplaatsing van zijn chalet naar de huidige standplaats. Er is dus geen nieuw chalet geplaatst.
De enige uitleg die wij kunnen geven als de consument het jaar 2032 noemt, is dat hij het jaar 2007 vermeerdert met 25 jaar, de maximaal door ons beoogde levensduur van een chalet. Zoals gezegd zijn de consument steeds jaarovereenkomsten onder vigeur van de RECRON-voorwaarden (vaste plaatsen) voorgelegd, welke overeenkomsten door hem zijn geaccepteerd.
Het is juist dat in de overeenkomst voor 2018 één regel is toegevoegd waarin melding wordt gemaakt van een einddatum van 31 december 2019.
Wat betreft de verplaatsing van het chalet merken wij op dat de consument inderdaad in 2005/2006 een andere plek aangeboden heeft gekregen, omdat er een herverkaveling ging plaatsvinden. De consument heeft toen het chalet gedemonteerd en teruggeplaatst op de huidige standplaats. Dit heeft echter niets veranderd aan de leeftijd van het chalet, ondanks dat de consument hierin heeft geïnvesteerd. Het eisen van een duurovereenkomst tot 31 december 2032 is dan ook niet aan de orde. Het enige verschil met de afgelopen jaren is dat er tekstueel is aangegeven wat de uiterlijke einddatum van de standplaats is. De voorwaarde die al meerdere jaren is toegestuurd, laat duidelijk zien dat:
‘Indien een kampeermiddel de maximale leeftijd van 25 jaar heeft bereikt, wordt de standplaatsovereenkomst van rechtswege beëindigd zonder dat opzegging is vereist en dient de standplaats geschoond van alle obstakels opgeleverd te worden door de recreant’.
Aangezien deze termijn al meerder jaren is verstreken en wij opnieuw voornemens zijn om een deel van ons terrein te herstructureren, hebben wij bij de consument, die inmiddels een zeer oud chalet heeft, een einddatum in het contract gezet.
Juridisch kader
RECRON-voorwaarden (vaste plaatsen)
Artikel 3: Duur en afloop van de overeenkomst
1. De overeenkomst wordt gesloten voor de resterende duur van een overeenkomstjaar
en het daaropvolgende overeenkomstjaar. Zij wordt na afloop daarvan telkens automatisch voor één overeenkomstjaar verlengd onder de dan geldende voorwaarden.
2. In afwijking van het eerste lid kunnen de recreant en de ondernemer bij het aangaan van de overeenkomst bepalen dat de overeenkomst op een bepaalde datum van rechtswege zal eindigen.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Onder verwijzing naar artikel 3, onder 2, van de RECRON-voorwaarden (vaste plaatsen) merkt de commissie op dat de ondernemer een overeenkomst niet eenzijdig kan omzetten naar een overeenkomst die op een bepaalde datum van rechtswege eindigt. Een dergelijke bepaling kan ingevolge dat artikel slechts tot stand komen in samenspraak tussen de ondernemer en de consument.
In het onderhavige geval heeft de ondernemer in afwijking van de al jaren gebruikelijke gang van zaken, te weten telkens een overeenkomst voor de duur van een jaar, zonder enig overleg met de consument besloten om in de standplaatsovereenkomst voor 2018 als einddatum 31 december 2019 op te nemen. Deze overeenkomst heeft de consument niet getekend en is daarmee dan ook niet totstandgekomen. Gelet op het voorgaande heeft de consument op goede gronden geweigerd dat te doen.
Daarnaast merkt de commissie op dat zij de datum van 31 december 2019 niet kan plaatsen in het licht van het door de ondernemer gevoerde beleid, te weten dat hij uitgaat van een maximale levensduur van een chalet van 25 jaar. De ondernemer stelt de consument niet te volgen in zijn zienswijze dat uitgegaan dient te worden van 2007 als uitgangpunt voor het bepalen van een einddatum. In dat geval zou teruggevallen moeten worden op het door de ondernemer genoemde jaar 1996. Uitgaande van de maximaal beoogde levensduur van 25 jaar zou dan uitgekomen worden op 2021. Wat hier verder ook van zij, reeds op grond van het voorgaande zal de klacht gegrond worden verklaard en zal de commissie niet ingaan op de overige geschilpunten.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht gegrond en bepaalt dat de standplaatsovereenkomst die de ondernemer ter tekening aan de consument heeft voorgelegd (2018), in strijd met de RECRON-voorwaarden (vaste plaatsen) tot stand is gekomen.
De ondernemer dient overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Recreatie, bestaande uit
mr. H.A. van Gameren, voorzitter,
mr. J.M. Huysman-Hartkamp en P.W.M. Meijkamp, leden, op 13 november 2018.