Commissie: Particuliere Onderwijsinstellingen
Categorie: Conformiteit
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
119715
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit een op of omstreeks 13 april 2016 tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst. Daarbij verbond de ondernemer zich tot het verzorgen van de HBO-bacheloropleiding Toegepaste Psychologie (hierna: opleiding) tegen de daarvoor door de consument te betalen prijs. De consument is de opleiding in of omstreeks april 2016 gestart.
De consument heeft de klacht op of omstreeks 18 juni 2018 voorgelegd aan de ondernemer.
Standpunt van de consument
Het ter zitting toegelichte standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
De consument startte de opleiding voorjaar 2016. Hoewel de ondernemer de opleiding voorjaar 2017 niet meer aanbood, had dat geen gevolgen omdat de consument nog wel aangeboden losse modules kon volgen. Medio 2018 schreef [naar opleiding] dat de ondernemer met alle HBO-studies stopt en dat [naar opleiding] die overneemt, behalve de onderhavige opleiding die naar [naar opleiding 2] wordt doorgezet. De consument moet bij [nam opleiding 2] de opleiding opnieuw beginnen en daardoor is haar studie als zodanig niet vertraagd, maar heeft zij wel twee jaren voor niets gestudeerd. De ondernemer verwijst de consument nu elke keer door naar [naam opleiding], heeft ten onrechte de studie van de consument gestopt en heeft zonder overleg de gegevens van de consument doorgespeeld.
De consument verlangt van de ondernemer excuses voor het zonder kennisgeving doorspelen van haar gegevens, een compensatie van € 3.240,– voor twee jaren betaald lesgeld en een vergoeding voor de kosten om de commissie in te schakelen.
Standpunt van de ondernemer
Het ter zitting toegelichte standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
De consument sloot de overeenkomst niet met de ondernemer maar met haar zustervennootschap [naam zuster]., wier naam inmiddels is gewijzigd naar een [naam zuster]. Hoewel de klacht tegen de verkeerde rechtspersoon is ingediend, wensen die beide laatste vennootschappen voortbehandeling van de zaak en beschouwen zij zich als de contractuele wederpartij van de consument in deze zaak. Alsdan is de contractuele wederpartij van de consument niet gewijzigd maar als juridische entiteit alleen van naam veranderd, zodat er geen gegevens zijn doorgespeeld en de klacht in zoverre al geen stand kan houden. Na de beslissing om vanwege de beperkte instroom van studenten de (accreditatie van de) opleiding niet te verlengen, is de consument de gelegenheid geboden om deze elders te voltooien, namelijk bij een [naam opleiding 2]. Hoewel de consument daar aanvankelijk over klaagde, blijkt zij toch haar opleiding bij die [naam opleiding2] te zullen gaan voltooien en naar die [naam opleiding 2] te zijn overgestapt. Die overstap heeft voor de consument op zich geen financiële gevolgen, maar dat zij kennelijk in het eerste jaar moet beginnen komt niet vreemd voor aangezien de consument in twee jaren tijd slechts één schriftelijke opdracht heeft ingeleverd. Dat ene resultaat levert geen vrijstelling op en de consument bevindt zich nog steeds in het eerste jaar.
Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt het volgende.
De consument baseert haar klacht op een met de ondernemer gesloten overeenkomst. De ondernemer ontkent partij bij de overeenkomst te zijn, maar haar standpunt hierover vindt geen steun in het door de consument op 13 april 2016 ondertekende inschrijvingsformulier. Andere destijds van de overeenkomst opgemaakte stukken zijn niet ingebracht. Ook ontbreken bijgebrachte stukken of andere bewijsmiddelen die de beweringen van de ondernemer over de verhoudingen tussen haar en de bedoelde zuster- en/of [naam zuster]-vennootschap(pen) kunnen staven. Een en ander geldt nog temeer nu de ondernemer de enige bij de commissie aangemelde [naam opleiding]-vennootschap blijkt te zijn en de consument bij het aanmelden van de klacht haar ook als enige [naam opleiding]-vennootschap kon aanvinken. De ondernemer geldt dan ook als partij bij de met de consument gesloten overeenkomst en de consument heeft de klacht ook tegen de ondernemer aanhangig mogen maken.
Reeds uit het voorgaande volgt dat de door de ondernemer bedoelde zuster- en/of [naam zuster]-vennootschap niet als contractuele wederpartij van de consument geldt. Nu vast staat dat die vennootschap(pen) wel over de gegevens van de consument beschikte(n) zonder dat de consument dit wist en daar de benodigde toestemming voor heeft gegeven, is het aan de ondernemer om de daarvoor door de consument verlangde excuses te maken. De commissie ziet echter geen aanleiding om dat dwingend op te leggen, reeds omdat een dergelijke beslissing rechtens niet of nauwelijks afdwingbaar zou zijn.
Aan de verlangde betaling van een vergoeding legt de consument ten grondslag dat de ondernemer tekortschiet in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst. De ondernemer meent om haar moverende redenen gerechtvaardigd te hebben beslist om de (accreditatie van de) opleiding tussentijds te (laten) eindigen. Maar zelfs bij juistheid ziet de ondernemer er daarmee aan voorbij dat zij op grond van de gesloten overeenkomst tegenover de consument verplicht is en blijft tot het verzorgen van de opleiding. Bij het aangaan van die overeenkomst mocht de consument er ook gerechtvaardigd op vertrouwen dat de ondernemer die verplichting tot het verzorgen van de opleiding volledig zou kunnen (blijven) nakomen. Door haar beëindigingsbeslissing schiet de ondernemer tegenover de consument dus toerekenbaar tekort in de nakoming van haar eigen contractuele verplichting en schendt zij dat gerechtvaardigd vertrouwen van de consument. Dat de ondernemer de consument als (wettelijk verplicht) alternatief biedt om haar opleiding bij een [naam opleiding 2] te kunnen (ver)volgen, doet aan die tekortkoming als zodanig niet af. Die tekortkoming van de ondernemer vormt in beginsel grond voor vergoeding van vermogensschade en/of immateriële schade die de consument daardoor lijdt.
Aan vermogensschade claimt de consument vooral vergoeding van voor twee studiejaren aan de ondernemer betaald lesgeld. Ter zitting blijken partijen het evenwel eens dat de consument door de overgang naar de [naam opleiding 2] als zodanig geen extra studievertraging oploopt of extra (on)kosten moet maken. Ook is voldoende aannemelijk dat enige eventuele extra studieduur of (on)kosten niet zo zeer valt toe te schrijven aan de door de ondernemer genomen beëindigingsbeslissing, maar vooral aan de magere studieresultaten van de consument zelf tot nu toe. Zo verklaart de consument ter zitting bijvoorbeeld ook dat zij bij de ondernemer twee jaar lang alle lessen heeft gevolgd en alle huiswerk heeft gemaakt, maar tevens dat zij in totaal nog slechts twee (van de jaarlijks te halen 60) studiepunten heeft behaald. Dit maakt dat het door de consument voor twee studiejaren betaalde lesgeld niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Gezien al het voorgaande oordeelt de commissie dat de consument overigens wel recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding. De commissie stelt die op € 500,–, zal bepalen dat de ondernemer die vergoeding aan de consument moet betalen en oordeelt dat ter beëindiging van dit geschil ook redelijk en billijk.
Nu partijen overigens niets aanvoeren dat tot een ander oordeel leidt, concludeert de commissie dat de klacht gegrond is. Op grond van het Reglement moet de ondernemer (ook) het betaalde klachtengeld aan de consument vergoeden en behandelingskosten betalen. De commissie beslist als volgt.
Beslissing
De commissie bepaalt dat de ondernemer aan de consument een vergoeding van € 500,– moet betalen. Als de ondernemer dit niet binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies heeft betaald, moet de ondernemer bovendien de wettelijke rente over dat bedrag betalen vanaf een maand na de verzenddatum van dit bindend advies tot de dag van algehele voldoening.
Overeenkomstig het Reglement moet de ondernemer aan de consument bovendien een bedrag van
€ 102,50 vergoeden wegens betaald klachtengeld.
De ondernemer is overeenkomstig het Reglement aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.
De commissie wijst het meer of anders door de consument verlangde af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Particuliere Onderwijsinstellingen, bestaande uit mr. M.G.W.M. Stienissen, voorzitter, mr. M.A. Arntz en mr. F.E. Duveen, leden, op 12 november 2018.